Analyse: Zijn dorpen zonder voorzieningen een probleem?

Al jaren is het een trend: jongeren die uit dorpen wegtrekken, of juist stedelingen die in een dorp gaan wonen maar zich niet bemoeien met de dagelijkse gang van zaken. Het lijkt alsof dorpelingen zich steeds meer met zichzelf bezig houden, en steeds minder met dorpsgenoten of evenementen in het dorp. Als er al iets georganiseerd wordt, dan zijn het vooral de ouderen die erop afkomen. Veel mensen maken zich zorgen over het wegtrekken van jongeren en het gebrek aan interesse van dorpsbewoners in hun eigen dorp. Maar hoe erg is dit eigenlijk voor dorpen?

Zelf woon ik in een slaperig Fries gehucht, genaamd de Falom. Er wonen ongeveer 200 mensen en er zijn weinig voorzieningen, maar er is een mooi natuurgebied waar je ellenlange hardloopsessies kunt houden. Door het gebrek aan voorzieningen gaan de meeste jongeren weg en worden ze vervangen door stedelingen die op zoek zijn naar de rust van het platteland. Een dorpje waar iedereen elkaar kent, verandert steeds meer in plaats waar mensen niet eens met hun buren praten en waar de Friese ‘Mienskip’ naar de achtergrond verdwijnt. In Scharnegoutum, in de buurt van Sneek, is het verhaal precies hetzelfde. Activiteitencommissies zitten met de handen in het haar om hoe ze leuke evenementen kunnen blijven organiseren, en de plaatselijke dorpskranten gaan ter ziele. Ook hebben dorpen als Scharnegoutum en de Falom moeite om leden te vinden voor de dorpsbelangen. Kortom: de betrokkenheid van dorpelingen met hun woonplaatsen verdwijnt. 

Zijn activiteitencommissies en dorpskranten noodzakelijk om het dorp in leven te houden? Hier zijn al verschillende onderzoeken naar gedaan. In 2008 deed sociaal geograaf Thissen van de Universiteit van Amsterdam onderzoek naar de sociale vitaliteit van dorpen in Zeeland. Hij deelde deze dorpen in als ‘autonome dorpen’ en ‘woondorpen’. Uit zijn analyse bleek dat autonome dorpen met hun eigen voorzieningen zoals een supermarkt en basisschool steeds meer moeite hebben om hun hoofd boven het water te houden. Het verdwijnen van voorzieningen hoeft echter niet het einde voor de levenskwaliteit in het dorp te zijn: zolang er een dorpshuis of ontmoetingsplaats is, is dat volgens het onderzoek genoeg om het leefklimaat in het dorp prettig te houden. Vaak willen we de voorzieningen in een dorp overeind houden, en dat is heel logisch, maar niet altijd realistisch. Als de vraag naar voorzieningen lager wordt, dan kunnen ze moeilijk aanblijven. Thissen noemt in zijn onderzoek voorbeelden van geslaagde woondorpen: dorpen zonder voorzieningen maar met een ontmoetingsplaats. Andere dorpen zijn vindingrijk en weten hun voorzieningen met enige moeite in stand te houden. 

Beide dorp soorten doen wat zij denken wat het beste is voor het dorp en geen van beiden doet het verkeerd: waar het woonklimaat het prettigst is hangt ook af van persoonlijke voorkeur. De ene persoon woont het liefst in een bruisend dorp met meerdere clubs en waar elke avond iets te doen is, terwijl de ander zich liever nergens mee bemoeit en ergens woont vanwege het uitzicht of de natuur. Voor mensen die in een dorp met verdwijnende voorzieningen zijn opgegroeid en het dorp zien veranderen, kan het best moeilijk zijn. Het is echter belangrijk om in gedachten te houden dat een dorp zonder voorzieningen niet het einde van de wereld hoeft te zijn, maar juist ook voor nieuwe mogelijkheden kan zorgen.

Tekst: Hennie Inia