Waar de tijd even stopt

Waar de tijd even stopt
De bladblazer van de buurvrouw is de druppel. Maar eerlijk? Het is niet alleen de herrie. Het is alles. Mijn knie die zeurt, m’n humeur dat nergens tegen kan, het grijze licht door het raam. Het is vrijdag, half vijf, zo’n tijdstip waarop alles normaal gesproken z’n plek heeft. Maar vandaag niet. Vandaag voelt alles net scheef. Alsof m’n hoofd even niet aansluit op de dag. Ik heb me de hele ochtend zitten ergeren aan die nieuwe buurvrouw. Die ging met haar bladblazer op oorlogspad tegen elk los blaadje, alsof stilte zelf iets was dat weg moest. Ze had een soort verbetenheid op haar gezicht, alsof ze een strijd aan het winnen was. Maar misschien is het ook niet haar schuld. Misschien is het gewoon zo’n dag waarop alles net even te hard binnenkomt. Zelfs koffie smaakte nergens naar. Zelfs muziek hielp niet.

Ik trek mijn jas aan. Mijn voeten weten al waar ze naartoe moeten. Naar Mulder.
Niet zomaar een café. Mulder is een soort thuis, met bier in plaats van thee en kroketten in plaats van koektrommels. De plek waar de tijd z’n jas aan de kapstok hangt en zich er verder niet meer mee bemoeit. Waar het geroezemoes je al begroet voordat je goed en wel binnen bent. En als ik de deur open, voel ik het direct: de warmte. De geur van gebakken uien, oud hout, bier, vet en iets wat je alleen ‘Mulder’ kunt noemen. Mijn mensen zitten er al. Vandaag zijn we met acht. Soms zestien, soms vier. Dat is het mooie, het maakt niks uit. Wie komt, komt. Wie niet komt, heeft waarschijnlijk z’n knie gestoten of z’n humeur in een plas laten liggen. En niemand vraagt waarom. Niemand stelt lastige vragen. Je schuift gewoon aan, zegt hallo, krijgt een knikje of een biertje aangereikt.

Ik hang mijn jas op aan die scheve kapstok die we nooit rechtzetten. “Hij hoort zo,” zegt iemand altijd. Mijn vaste stoel, de derde van links met dat wiebelende pootje en de vlek van die keer met de satésaus, wacht op me. Alles klopt. Het biertje staat al bijna koud. M’n hand plakt een beetje aan het glas. Kleine druppels glijden traag naar beneden, alsof ook het bier begrijpt dat je soms tijd moet nemen.
“Wat kijk je sip, Ineke?” vraagt iemand. Ik haal mijn schouders op. “Zo’n dag.” Meer zeg ik niet. Ik hoef ook niks uit te leggen. Dat is het mooie hier. Langzaam begint het te stromen. Een grap, een herinnering, gelach dat zich mengt met het zachte geluid van biljartballen en geroezemoes. M’n hoofd voelt lichter. Alsof iemand een raam open heeft gezet daarbinnen. Ik leun iets naar achter, sluit even mijn ogen. De stemmen om me heen dekken alles af, als een warm dekentje.

Iemand laat een foto zien van z’n kleindochter op een pony. Zijn scherm zit onder de vetvlekken. “Die pony kijkt alsof hij er net zoveel zin in heeft als jij op maandagochtend!” roept iemand. Iedereen giert het uit. We praten over alles: nieuwe heupen, verkiezingen, het weer, het verkeer bij het viaduct, dat ene rare kunstwerk in het park waar niemand het nut van inziet. Alles mag. Niks hoeft. Glazen schuiven mee met stoelen, gesprekken verspringen als biljartballen. Iemand begint over het pensioen van zijn broer, een ander weet nog een mop over een Belg. Soms hoor je drie gesprekken tegelijk en toch voelt het niet druk. Alleen levend. Dan valt het stil. Zoals het altijd even stil valt. Niet ongemakkelijk, gewoon even ademhalen. Blikken worden uitgewisseld, en ineens begint iemand zacht te neuriën: ’t Huisje bij de brug…
Binnen een paar tellen zingen we allemaal mee. Vals en hard, maar met volle overgave. Zelfs wie het lied niet kent, zingt gewoon mee. Alsof het altijd al in ze zat. Een lied vol bier, herinnering en samenzijn. Er komt een stel wandelaars binnen, nat, modderig, beetje zoekend. Je ziet aan hun gezichten dat ze twijfelen: zijn wij hier wel welkom? Maar nog voordat ze iets vragen, schuift er iemand een stoel bij. “Kom erbij. Het is vrijdag. We bijten niet.”
Ze glimlachen opgelucht. De vrouw veegt haar bril droog met een servetje. Iemand bestelt een extra portie bitterballen. De mandjes knisperen, het vet dampt, en het gesprek begint weer. De wandelaars luisteren, lachen voorzichtig mee, laten zich meevoeren. Alsof ze ook even mochten landen.

Het leven schuift aan tafel. Zo voelt het echt. Alsof de wereld buiten even pauze heeft genomen. Alsof je allemaal even ontsnapt bent aan wat er daarbuiten speelt. Hier mag je even niks hoeven. Geen haast, geen antwoorden. Gewoon zijn.
Als ik later naar huis loop, voel ik het verschil. Niet alles is opgelost, maar het is lichter. Alsof de zorgen er nog zijn, maar zachter klinken, een bladblazer in de verte in plaats van naast je hoofd.
Dat is Mulder. Niet zomaar een plek, maar een gevoel. Een plek waar je je schoenen aanhoudt, maar je zorgen uitdoet. Waar stilte geen ongemak is, maar een warme jas die je samen draagt. En zolang de deur nog openstaat, ben ik er.
Vrijdag. Vijf uur. Mijn wiebelstoeltje wacht.