Allemaal van de zijlijn vandaan

Vluchten uit je moederland, een huis en baan vinden én een compleet andere taal leren. Het leven staat compleet op de kop, maar ze moeten er maar het beste van maken. Het is niet makkelijk voor Syriërs in de Wesselerbrink. Maar ook niet voor de mensen die er al hun hele leven lang wonen.

Het typische gele lokaal met de blauwe vloer en het whiteboard haalt goede oude herinneringen op. Het is woensdag, 12:00 uur in de middag en het ruikt er naar pindakaas. Irene eet nog gauw haar broodje op, terwijl ze de les voorbereidt. Langzaam stromen de eerste mensen de klas binnen. Er worden Arabische woorden in elkaars oor gefluisterd, terwijl ze Irene nauwlettend in de gaten houden.

Irene Rozema is al 73 jaar oud, maar staat nog steeds voor de klas. Ze krijgt er energie en veel inspiratie van. Het is haar passie. Al twaalf jaar lang geeft ze Nederlandse taalles bij het activeringscentrum Power in de Enschedese wijk de Wesselerbrink, waar ze zelf ook woont. Het grootste deel van haar klas bestaat uit Syriërs van boven de vijftig die graag Nederlands willen leren.

Irene is een lieve vrouw, maar kan ook erg streng zijn. Ze wil geen woord Arabisch horen tijdens de les. ‘’Ze praten te weinig Nederlands. Dat ligt niet alleen aan hen, maar aan de buurtsamenstelling. Als ik vraag of er Nederlanders in hun straat wonen, zeggen ze ‘nee alleen maar buitenlanders’. Geen enkel Nederlands naamplaatje in de flat. Daar wordt het ook wel moeilijker door.’’

De ergernis

Het is zaterdagochtend rond een uur of tien. Irene is van plan om een wandeling te maken. Ze trekt haar jas en een paar warme wanten aan en doet een paarse sjaal om. Buiten is het namelijk nog geen tien graden. Ze pakt de huissleutels van het aanrecht en trekt de deur van haar flatkamertje achter zich dicht. Zodra ze de sleutel in het slot steekt slaakt ze een zucht.

Eenmaal buiten aangekomen wandelt ze richting het winkelcentrum. Het moment van daarnet staat goed in haar geheugen gegrift. Want het is niet de eerste keer. Het wordt voor haar heel normaal, maar toch ergert ze zich eraan. Haar buren die ze nog nooit een woord Nederlands heeft horen spreken. Ze praten alleen maar Arabisch met elkaar. ‘’Eén keer was ik er zo klaar mee dat ik heb gezegd: Kom je hier nou je handje ophouden of denk je nog deel te gaan nemen aan de Nederlandse maatschappij?’’

‘’Ik droom groot, net als Marten Luther King’’

Het is woensdag, een paar dagen na de wandeling. Bij Power ruikt het naar koffie, en dat kan maar één ding betekenen. Pauze. Zahra, een gezette en spraakzame vrouw staat op en deelt zelfgebakken koekjes uit aan de klas. Ze kunnen kiezen uit een koekje met dadels en een koekje met snoep. Een typische Syrische lekkernij. Een paar vrouwen kletsen en lachen met elkaar en er worden complimenten uitgedeeld voor de overheerlijke koekjes. Hier en daar klinken Arabische woorden, maar bovenal wordt er Nederlands gesproken. Bij Irene verschijnt een grijns van oor tot oor. Dit is waar ze het voor doet. De reden dat ze lesgeeft. Niet dat er recepten worden uitgewisseld, maar dat haar leerlingen steeds beter Nederlands spreken.

Ze heeft net als Marten Luther King een grote droom. ‘’Moet je je voorstellen dat je hier woont en dat je je eigen taal, maar ook Nederlands goed spreekt. Je kunt alles lezen en met iedereen praten. Dat geeft je zoveel mogelijkheden. Ik wil mensen niet aan de zijlijn laten staan, maar dan moeten ze wel meedoen.’’

Graag of helemaal niet

Gobran Abddulnour, 64 jaar, woont al zeven jaar in Nederland. Maar hij spreekt nog steeds geen Nederlands. Hij wil heel graag, maar het probleem is dat hij geen tijd heeft. Dat klinkt als een makkelijk excuus, maar Gobran is goudeerlijk. Hij heeft drie kinderen, zijn moeder zit in een verpleeghuis en met zijn schoonfamilie zijn ze vaak de hort op. Er blijft dus weinig vrije tijd over.

Het is weer woensdag. Vlak voordat de les begint staat Irene met Peter, ook een docent Nederlands bij Power, te praten in de gang van het schoolgebouw. Zoals wel vaker wisselen ze ideeën uit over de vorm van de les die ze die dag gaan geven. Maar deze keer hebben ze het over Gobran, een leerling van Peter. Peter zegt dat Gobran regelmatig eerder naar huis gaat, terwijl de les nog niet is afgelopen. ‘’Hij moet dan zijn kinderen ophalen van school.’’ ‘’Nou het is graag of niet’’, snauwt Irene geërgerd. ‘’Er zijn genoeg mensen op de wachtlijst die wél Nederlands willen leren’’.

Peter maakt een gebaar met zijn handen dat Irene zachter moet praten. Hij vertelt dat hij vorige week een gesprek heeft gehad met Gobran. ‘’Gobran is heel serieus bezig met Nederlands leren. Hij volgt elke week twee keer les bij mij en daarnaast gaat hij elke donderdag naar de katholieke kerk om Nederlands te leren. Hij heeft alleen thuis niet veel tijd om actief bezig te zijn met Nederlands’’ zegt Peter.

‘’Normaal doe ik helemaal niet zo lelijk naar anderen’’

Diezelfde woensdag vlak voordat de les begint zit Irene links voor in de klas op haar stoel achter het bureau. Ze staart naar het zwarte beeldscherm en denkt na over het gesprek dat ze zojuist had met Peter. Irene kende Gobran wel, maar ze wist niet dat hij zo’n discipline had om Nederlands te leren. Toch moet het niks uitmaken wat ze wel of niet van iemand weet, vind ze zelf. Ze is stil, voor wel een minuut lang. Ze heeft spijt. Spijt van haar woorden. Niet alleen die over Gobran, maar ook de woorden die ze naar haar buren heeft uitgekraamd. ‘’Normaal ben ik helemaal niet zo, dat ik zo lelijk doe naar anderen. Ik denk dat het komt doordat ik het ze gun om erbij te horen. Dat ze kunnen meedoen in de Nederlandse maatschappij. Want dat is ook gewoon geweldig. En daarbij moet ik ze juist helpen in plaats van afsnauwen.’’