Nummer 27

Lente, zomer, herfst, winter. Dag na dag, jaar na jaar sta ik hier in weer en wind. De wereld om mij heen verandert steeds sneller. Ik leef nu in een tijd waar vrouwen broeken dragen, mannen hand in hand lopen en waar ik in vergetelheid ben geraakt. Er is niemand die mijn verhaal nog horen wil, want hij is al verteld. Voor wie sta ik hier eigenlijk nog?
Mijn naam is Huis. Soms word ik ook ‘Thuis’ genoemd.
Vroeger stond ik op een eiland, waar de droge wind mijn stenen muren niet kon slijten, waar de vislucht in mijn houten vloeren trok, waar de mensen met een nu vergeten taal met elkaar praatten terwijl ze de zeilen van hun boten weer aan elkaar naaiden.
Nu sta ik naast een beschilderde gymzaal in Brunnepe. Hier is geen wind tegen mijn dakpannen, geen zand tegen mijn fundatie. Ik sta in een straat waar vroeger mijn broers en zussen ook stonden, met wie ik een verhaal deelde. Het verhaal van snel afgebroken worden en in stukken op boten geplaatst worden, op de vlucht voor het water, angstig afvragend wat er met ons en onze lieve bewoners zouden gebeuren. In mijn afgebroken staat voelden wij ons onzeker. Als wij onze bewoners niet konden verstoppen voor de wind, regen, zon of sneeuw, wie zou ze dan beschermen? Van wat voor nut waren wij dan?
Vandaag de dag zijn mijn broers en zussen ergens anders. Niet meer bij mij. Van de toeristen die mij komen bezoeken hoorde ik dat ze in een museum staan. Een broer van mij is zelfs een toiletgebouw geworden. Mijn broers en zussen hebben een nut. Zij zorgen ervoor dat mensen leren over de Schokkers. Het volk dat ons heeft gebouwd. Dat zou ook mijn functie moeten zijn, maar door de tijd heen laat ik steeds minder mensen mijn kracht en stevige fundatie zien. Mijn stenen beginnen uit verdriet af te brokkelen, uit mijn kozijnen lopen tranen. Edy Prick noemde mij zelfs verpauperd en vervallen. Van wat voor nut ben ik nu?
De enige mensen die mij nog komen bezoeken zijn ook aan het einde van hun tijd. Hun haren worden steeds bleker en er stijgt een zoete geur van ze op. De jonge mensen fietsen langs mij, of lopen zonder op te kijken de gymzaal in. Energie om naar ze te roepen heb ik niet meer. Ik ben de enige die overgebleven is hier in Brunnepe. Ik ben verstopt tussen twee andere gebouwen, ik sta niet in een museum en zelfs mijn bewoner wil geen tijd met mij spenderen. Van wat voor nut ben ik nu?
Het is net alsof het gisteren was toen er een grote menigte zich om mij heen verzamelde. Een kale man plaatst lachend een bronzen plaquette op mijn muur. Naast hem, een oudere vrouw. Ik begin bijna te schiften op mijn stenen fundatie als ik haar ogen zie. Ik heb haar al heel lang niet meer gezien. Het meisje die vaak bij mij op bezoek is geweest. Het meisje dat, als zij de liederen van de Schokkers zong, mij even terug nam naar mijn thuis. Anna Diender lacht naar mij, haar ogen vol met nostalgie en liefde als ze naar me kijkt. Het kostte al mijn kracht om op die dag niet in te storten. Mijn stenen muren ineens te zwaar om omhoog te houden. Nummer 27 in de wijk, in liefde rijk.
Nu is er bijna niemand meer over. Ook Anna haar tijd kwam. Niemand die naar mij om kijkt, niemand die mij weer zo blij kan maken. Jaren en jaren verstrijken en ik hoef steeds minder vaak te pronken met mijn prachtige geschiedenis, niemand die mij kent en niemand die om mij geeft. Van wat voor nut ben ik nu?
Totdat er ineens een blonde vrouw voor mij staat. Haar scherpe blik op mij gericht. Die intensiteit heb ik in jaren niet meer gevoeld. Ze maakt foto’s en schrijft haastig notities op. Ik raak meteen in paniek. Zie ik er wel goed uit? Zijn mijn raamkozijnen aan het rotten? Groeit er ergens onkruid? Heb ik mijn dakpannen wel goed liggen? Mijn paniek lijkt haar niet te boeien. Haastig gaat ze door met haar onderzoek. Pas als ze echt tevreden kijkt, raapt ze rustig haar spullen op en gaat ze op weg.
In de maanden daarna zie ik haar steeds vaker. Ze kijkt door mijn ramen heen, maakt meer foto’s en neemt mensen mee die haar verhalen vertellen die ik al jaren niet meer gehoord heb. Over dat mooie, groene eiland. Die trotse vuurtoren. De spelende kinderen. Ze noemen zelfs namen die ik al jaren niet meer gehoord heb. Diender, Zalm, Grootjen. Als ik Anna haar naam hoor, staan mijn gedachten even stil. Ineens wordt het duidelijk: deze vrouw is bezig met een boek over Anna. Ik sla de naam van de vreemde vrouw op: Eva, Eva Vriend. Ik heb haar zo veel te vertellen. Ik laat haar alles zien. Ik vertel haar alle verhalen die ik heb. Ik weet niet of ze me hoort. Ik weet niet of dat wat uit maakt. Ik moet ervoor zorgen dat iedereen het verhaal van Anna en haar familieleden hoort. Dat iedereen weet wat er op Schokland gebeurde en hoe ik samen met mijn broers en zussen en bewoners hier naartoe gekomen ben. Hoe wij moesten vluchten. Dat is belangrijk. Een nieuw thuis vinden, waar vrede heerst en het veilig is. Waar je nooit over je schouder hoeft te kijken, waar je altijd fluitend over straat kan. Dus ik schud het stof van me af, en zorg ervoor dat ik een goede onderhoudsbeurt krijg. Want ik, Schokkerhuisje, heb nog wel een paar verhalen te vertellen.
Recente reacties