Sorin Lazar: een expat die in Deventer een nieuw thuis probeert te vinden
Het begon allemaal met een blik. Een blik die niets zei, maar alles betekende. In Tilburg, mijn eerste thuis als expat, voelde ik het overal: in de ogen van de caissière bij de supermarkt, van voorbijgangers die nét iets te lang keken en bij de vele sollicitatiegesprekken. Alsof ik iets misdadigs van plan was. Eerst dacht ik dat ik me verbeeldde dat wantrouwen. Maar wanneer het tientallen keren gebeurt, op verschillende plaatsen, begin je te begrijpen dat het niet enkel om een blik gaat, het is een spiegel die de wereld je voorhoudt, een spiegel die je dwingt te zien hoe anders je bent, hoe weinig je hier werkelijk thuis hoort.
Ik ben Sorin Lazar. Roemeen van geboorte, journalist van beroep, docent in hart en nieren. Een expat, een woord dat vrijheid belooft, maar in de praktijk vooral een ander woord is voor eenzaamheid. De reden waarom ik mijn land verliet, was niet alleen de hoop op een beter leven in Nederland. Het was de verstikking die me langzaam wurmde in mijn geboorteland, de stilstand van een systeem dat zijn denkers liet stikken. Ik wilde kunnen werken zonder angst, lesgeven zonder censuur, leven op een plek waar ideeën ertoe doen. Daarom vertrok ik. En dat ‘ergens’ werd Frankrijk.

Na enkele jaren in Frankrijk besloot ik verder te trekken, naar Nederland. Ik voelde opnieuw die spanning van een nieuw begin. Een land van kansen, van rechtvaardigheid, zo stelde ik het me voor.
Het is een koude dag wanneer ik de grote deuren van een taalinstituut in Tilburg binnenstap. Daar hoop ik aan de slag te kunnen als docent Frans. Drie maanden lang heb ik gesprekken gevoerd, de taal geoefend, me voorbereid. Nu is het zover.
Met zweethandjes, maar vol vertrouwen, stap ik het kantoor binnen. Achter het bureau zit een man van middelbare leeftijd, keurig in pak, zijn handen gevouwen op tafel. Naast hem een jonge vrouw met een open glimlach en een notitieblok voor zich. Ze stellen zich voor als directeur en coördinator. Ik vertel mijn verhaal, mijn achtergrond, mijn motivatie. Terwijl ik praat, zie ik ze knikken, af en toe een blik uitwisselen. De sfeer is professioneel, maar niet afstandelijk. Wanneer ik het gebouw weer uitloop, tintelt de koude lucht op mijn wangen. Ik heb een goed gevoel. Maar enkele dagen later kreeg ik een e-mail: “U bent niet geselecteerd voor de volgende stap in het proces.” Geen reden, geen uitleg, helemaal niets.
Misschien was het toeval. Maar toen ik zag dat de organisatie vooral uit Turkse medewerkers bestond, begon ik te vermoeden dat het iets anders was dan toeval. Ik diende een klacht in. De persoon die mijn klacht behandelde heette Demirel, opnieuw een Turkse naam.
Ik voelde me alsof ik in een slechte film leefde. Ik, de journalist die ooit onrecht aan het licht bracht, was nu zelf het onderwerp van onrecht geworden. Sinds dat moment besloot ik mijn nationaliteit te verzwijgen. Voortaan zei ik dat ik uit Frankrijk kwam.
In januari kwam er een sprankje licht. Na maanden van afwijzingen en stiltes in mijn mailbox, na tientallen sollicitaties waarop nooit een antwoord kwam, kreeg ik plots een bericht dat alles veranderde. Een kleine school in een oude kerk in Deventer, het Praktijkgericht Voortgezet Onderwijs (PVO), zocht dringend een docent Frans. Ze hadden moeite iemand te vinden, en mijn profiel paste precies. Zonder me ooit persoonlijk te hebben ontmoet, namen ze me na een online sollicitatie direct aan. Hun snelle besluit verraste me. In tegenstelling tot andere scholen leek hier eindelijk iemand bereid me een echte kans te geven.
In februari kwam ik naar Deventer. De stad ademt rust. Mensen groeten elkaar op straat, fietsen zonder haast, en de stilte aan de IJssel voelt vriendelijk in plaats van leeg. Niet zonder problemen, maar met meer ademruimte dan in Brabant, waar ik vandaan kwam. Daar had ik het gevoel te hebben geleefd tussen twee werelden: de lokale Nederlanders en de onzichtbare expats.
In mijn flat daar woonden er tientallen. We deelden dezelfde gangen, dezelfde muren, maar geen woorden. Ze werkten lange dagen, aten laat, sliepen, en verdwenen weer. Soms hoorde ik hun deuren dichtslaan in de nacht, verder niets. Ik was op weg om één van hen te worden.
Toen ik geen woning kon vinden, kwam ik terecht in een opvang in Deventer. Tussen drugsverslaafden en mensen met psychische problemen. Uitdrukkingsloze gezichten keken me wantrouwig aan toen ik de ontmoetingszaal binnenkwam. Ik deed alsof ik ook zenuwachtig was, gewoon om niet verdacht te lijken. Ik ging zitten en nam rustig een slok van mijn koffie. Plots kwam er een man uit de keuken gelopen, met in elke hand een groot koksmes. Mijn adem stokte. Ik bleef zo kalm mogelijk, stond langzaam op en zette een stap achteruit. Hij bleef me aankijken.
Ik dacht: “Ik heb mijn land verlaten om vrij te zijn, maar nu leef ik tussen mensen die hun verstand en hun hoop allang zijn kwijtgeraakt.” Even later kwam de bewaking om de agressor mee te nemen. Dat moment blijft in mijn hoofd hangen. Ik wist: als ik mentaal overeind wil blijven, moet ik iets doen.
Uiteindelijk kreeg ik een woning toegewezen in de Vijfhoek. Vanaf dat moment begon ik houvast te zoeken: vrijwilligerswerk, buurtinitiatieven, een sportvereniging, alles wat mijn dagen structuur kon geven. Ik werd vrijwilliger als scheidsrechter. Elke zondag trek ik mijn KNVB-shirt aan en fluit ik bij wedstrijden. Daar, op het veld, voel ik me weer mens. Niemand vraagt naar mijn nationaliteit. Alleen naar mijn oordeel. Het is mijn therapie.
Door mijn ervaringen en de nieuwe sociale contacten die ik opbouw via verschillende initiatieven in de Vijfhoek, begin ik langzaam de Nederlanders beter te begrijpen. Ze zijn beleefd, correct, maar afstandelijk. Iedereen leeft in zijn eigen wereld. “Chacun pour soi et Dieu pour tous,” zeggen de Fransen, ieder voor zich en God voor ons allen. Mijn buren groeten me met een glimlach, maar hun namen ken ik niet. We wonen in hetzelfde gebouw, maar in aparte werelden. En toch veroordeel ik ze niet. Ik begrijp het zelfs, omdat ik zie dat iedereen zijn eigen leven leidt en zich op zijn eigen manier afzondert.
Nu, na alles wat ik heb meegemaakt, komt er iets nieuws in mijn leven. Mijn contract bij de school loopt bijna af, en dat geeft me ruimte om iets op te bouwen dat echt van míj is. ’s Avonds, als het stil is, denk ik na over mijn toekomst in Nederland. Ik droom van een klein gastronomisch bedrijf, een foodtrailer met gerechten uit de Balkan. Ik ga achter mijn laptop zitten en typ: Kamer van Koophandel. Ik maak een afspraak om mijn ideeën te bespreken, omdat integratie niet alleen over taal, werk of papieren gaat, maar vooral over samen aan tafel zitten.
Soms denk ik aan mijn moeder, ziek in Roemenië, en mijn broer, die ook met zijn gezondheid worstelt. Mijn lichaam is hier, maar mijn hoofd is daar. Als ik morgen op de markt sta, met mijn kleine kar, omringd door de geur van knoflook, vlees en kruiden, en iemand vraagt: “Waar kom jij vandaan?” Dan zal ik voor het eerst in lange tijd antwoorden: “Ik kom uit Roemenië.”

Recente reacties