Show must go on

“Mama, kijk die!”
De onderwaterruimte Onder Odiezee in het Dolfinarium vult zich met opgewonden stemmetjes. Kleine handjes en neusjes worden tegen metershoge glaswanden gedrukt, die uitzicht bieden op mijn bassin. Vingertjes worden uitgestoken als ik langs de ramen zwem. Ze wijzen naar me, en naar het gele balletje dat ik in mijn bek heb meegenomen.
Mijn naam is Honey. Ik ben een tuimelaardolfijn, en het oudste dier in Dolfinarium Harderwijk.
De lente is aangebroken. Het prille zonnetje werpt een mooi, turquoise licht in de diepten van de Dolfijnendelta, mijn verblijf. Boven het wateroppervlak zie ik een helderblauwe lucht, en ik hoor meer mensenstemmen dan eerder deze maand, toen het nog koud was.
Langs de houten hekken en in de onderwaterruimte staan op deze dagen wel honderden bezoekers naar me te zwaaien. Dat vind ik geweldig, die aandacht. Daar word ik vrolijk van.
Twee keer per dag zie ik die mensen wat minder. Dan zijn ze vertrokken richting de blauwkleurige koepel aan de andere kant van het park, waar de dolfijnenshows opgevoerd worden. Soms speel ik daar zelf ook in mee, maar niet meer zo vaak als vroeger. Ik ben namelijk al 58 jaar, dus ik heb wat meer rust nodig dan de jongere spruiten onder ons.
Mijn verzorgster, Esther Verhoeven, noemt me dan ook ‘de oma van de delta’. Ik voel me helemaal niet oud, en dat weet ze ook wel: ze probeert me zo vaak mogelijk op te zoeken.
Pets! Pets! Pets! Plotseling hoor ik het geluid van een vlakke hand op het wateroppervlak. Ik weet meteen waar het vandaan komt. Los, dat gele balletje. Op zoek naar de roze shirtjes van de verzorgers.
Razendsnel zwem ik naar een houten stijger in het midden van het bassin, waar ik Esther op haar knieën zie zitten. Gevonden.
Esther begroet me met een aai over mijn kop. “Hey, Honey!” zegt ze. De hoge, uitbundige toon van haar stem maakt me enthousiast. Met een boogje gooit ze een visje in mijn bek. Al 30 jaar zwem ik rond in het Dolfinarium, maar die sardientjes smaken nog net zo goed als in het begin.
Vroeger moest ik veel voor die visjes doen. Trucjes, zoals dubbele salto’s, of op mijn rug het bassin door zwemmen. Maar tegenwoordig niet meer. Het lijkt wel alsof ze dat niet meer van me willen, en dat maakt me onzeker.
Ik kijk Esther verwachtingsvol aan. Gaat ze nog in haar vingers knippen? Een commando geven? Of wil ze dat ik dat zelf doe? Ik draai een rondje om mijn as, en dat vindt ze wel leuk: “Oh, meid, wat knap!” roept ze, en ik krijg opnieuw vis. Maar daarna blijft ze weer stil. Ze laat me mijn gang gaan. Dat doet ze al langer. Wat moet ik doen?
Jaren geleden, toen ik ongeveer 40 jaar was, had ik een vaste positie in de show De Droomwens. Dat was de eerste dolfijnenshow in het Dolfinarium, en dat was dus ook best nieuw voor me. Samen met andere dolfijnen duwde ik onze trainers toen onder hun voeten het water uit, door ze op mijn neus te laten balanceren. We gleden op onze buik de platforms op en ik heb zelfs trainers op mijn rug door het bassin gezwommen.
Hoewel ik niet altijd evenveel zin had in de shows, vond ik het elke keer weer geweldig om al die aandacht van het publiek te krijgen. Ik werd blij van hun enthousiasme, en zij vonden mij ook leuk; bijna iedereen wilde met me op de foto, en ik liet me graag door de mensen aaien.
Drie jaar later speelde ik mee in de show Aquabella. Even moest ik wennen aan alle flitsende lichten en de lichtgevende ballen waarmee ik moest spelen, maar daarna voelde ik me helemaal op mijn plek. Ik had plezier in het plagen van de trainers; dat mocht ik namelijk doen, door ze nat te spuiten of de ballen tegen hun hoofd te gooien met mijn staart. Ik was de ster van de show. Iedereen vond me geweldig.
Ten minste, dat dacht ik.
Plotseling kwam een andere groep mensen naar me kijken. Ze hadden spullen bij zich die ik niet eerder had gezien. Spandoeken, bijvoorbeeld, of borden, waarop teksten geschreven waren. Woorden met een rode streep erdoorheen. Grote, felgekleurde uitroeptekens.
Sommige mensen spraken door een wit apparaat dat hun stem luider deed klinken. Ik begroette ze, maar ze lachten niet naar me. Ze zwaaiden niet. Hun stemmen klonken niet blij.
Aan mijn verzorgers zag ik dat er iets niet klopte. Ze gedroegen zich anders. Ze leken nerveus, en daar werd ik zelf ook zenuwachtig van.
Het bezoek van die mensen was niet eenmalig. Steeds vaker kwamen ze terug, en elke keer dat ze mij zagen, leken ze minder blij om me te zien. Ze keken boos, en ze schreeuwden naar de mensen in de roze shirtjes. Als ze vertrokken waren, bleef die nerveuze sfeer achter.
Waarom waren deze mensen niet blij met me? Had ik iets fout gedaan? Was ik niet leuk genoeg?
Langzaamaan merkte ik dat dingen veranderden. Tijdens shows hoefde ik niemand meer op mijn rug te dragen. De lichtgevende ballen werden weggehaald, en toen ik na afloop naar de kant zwom, kwamen mensen me niet aaien. Ze wilden niet meer met me op de foto; iets wat ik altijd zo leuk vond.
Ik voelde dat mijn verzorgers en trainers anders met me omgingen. Toen mijn trainer, Daniël Drost, me voorbereidde op weer een nieuwe show, Oceanica, merkte ik dat ik weinig hoefde te doen. De meest intensieve beweging was een sprong uit het water, of misschien een snel rondje zwemmen om het bassin. Meer niet.
Daniël sprak veel met de mensen op de tribunes. Ik moest soms bij hem op mijn rug komen liggen, om mijn buik te laten zien, en vervolgens ging hij daar dan allerlei dingen aanwijzen. Hij vertelde over mijn vinnen, over mijn staart, over mijn blaasgat. Ik hoefde verder bijna niets te doen.
Na de shows werd ik door Esther weggeleid uit het bassin. Ik hoorde Daniël gesprekken voeren met bezoekers die niet vrolijk klonken. Sommige mensen hadden microfoons en grote camera’s bij zich, en ze stelden Daniël veel vragen, die hij met tegenzin leek te beantwoorden. Met gefronste wenkbrauwen, met soms een trillende stem. Met een ernstige blik.
Die blik is niet meer weggegaan. Ik zie hem in steeds meer mensen.
Esther zit nog steeds op haar knieën op de stijger. Ze kijkt me alleen maar aan.
Ik probeer het nog maar een keer. Ik draai mezelf op mijn rug en laat mijn witte buik aan haar zien. Met haar handen aait ze me daar, en onder water hoor ik dat ze me liefkozend aanspreekt. Ik merk dat het werkt als ik mensen probeer te entertainen. Dan moeten ze lachen, ook al duurt dat maar kort.
Ik weet niet waarom alles veranderd is, en waarom mensen me anders behandelen, terwijl ik nog hetzelfde ben. Ik weet ook niet wat iedereen nu van me wil.
Ik snap niet waarom ik nu een visje krijg als ik niets doe. Willen ze dat van me? Dat ik niets doe?
Ik zie dat Esther opstaat, en ze veegt haar handen af aan haar broek. De ijzeren emmer vis, die inmiddels leeg is, neemt ze mee. “Tot straks, lieve meid,” zegt ze. Ik krijg nog een aai over mijn kop.
Weg is ze.
Ik draai me om, duik onder water. Terug naar de ramen van de onderwaterruimte, want ik weet dat daar bijna altijd mensen staan die me leuk vinden. De kleine handjes zeker.
Wat er veranderd is, weet ik niet. Maar ik blijf een entertainer. En als ik daarmee de vreugde terugkrijg, is dat wat ik zal blijven doen.
Misschien moet ik dit maar accepteren. Dat wordt dan de moeilijkste truc die ik ooit heb moeten leren.
Recente reacties