De zoektocht naar verbondenheid in de bakkerij
Ik adem moeilijk. De ruimte staat blank van de rook. Ik probeer op de klok te kijken hoe laat het is. Kijkend naar de wallen van mijn verzorger weet ik genoeg. Ik heb al veel verhalen over deze plek gehoord. Bruin, gezellig, warm en een constante doorloop van gesprekken. Ik hoor nu alleen nog niks, behalve het gedraai en gepiep van machines. Naast me liggen croissantjes en half volkoren broden, omringd door dezelfde geur van vers gebakken deeg.
Dit kan wel eens mijn dag worden. Eindelijk ben ik aan de beurt. Ik was altijd al benieuwd hoe het zou zijn. Terwijl ik een plastic jas aangetrokken krijg, stijgt mijn spanning en temperatuur. Het is nu nog stil, maar binnenkort zal het helemaal vol lopen met mensen. Met het gekletter van vier metalen wielen die een groot driehoekig bord dragen, begint de dag, mijn dag.
De verhalen kloppen. Het is hier ook gezellig. Intiem met een bruin interieur, samengaand met een geur van vers gebakken brood, precies hoe je het hebben wil. Het ritsende geluid van croissantjes die de bakplaat afglijden, overheersen de stem van de klagende bakker. Ik laat mij niet afschrikken door de recente verhalen. Het belletje wat bovenaan de deur hangt, schijnt steeds minder te rinkelen. Steeds meer van ons vervullen hun taak niet, en belanden op plekken waar niemand ze ooit nog terug ziet. Maar ik niet. Vandaag zal ik wel slagen. Wij zijn een belangrijk onderdeel van het sociale contact, de brug tussen gesprekken. Ik zal mijn doel bereiken.
Negen uur. Het gerinkel waar ik zo naar neig is weinig voorgekomen. Niet erg. Er zijn nog genoeg momenten vandaag waarop het kan gebeuren. Ik kijk om me heen. Behalve de bruine muren, met enkele schilderijen van de familie Nollen met wat jaartallen, kan ik mijzelf op weinig goeds betrappen. Dan hoor ik het belletje. Een oudere vrouw met een rollator loopt of mij af en inspecteert mijn rondingen. Ik haal opgelucht adem. Maar na een paar seconden, voel ik dezelfde koude stelling onder mij. Ik ben afgewezen.
De croissant naast me zucht. “Ze zeggen dat het nooit meer wordt zoals vroeger,” mompelt hij, kruimelend in zichzelf. Ik probeer hem niet te horen. Ik moet hoop houden. Ik ben knapperig, geurend en vol van belofte. Wie zou mij kunnen weerstaan?
Tien uur. Nog steeds stilte. Het licht dat door het raam valt, lijkt stoffig. De geur van versgebakken brood is er nog, maar hij heeft zijn magie verloren zonder publiek. Ik hoor het zachte tikken van de klok en het schelle geluid van een elektrische oven die afslaat. De bakker veegt zijn handen af aan zijn schort en kijkt naar buiten. Zijn blik is leeg, alsof hij het geroezemoes van vroeger zoekt, de lach van vaste klanten, het gefluister van buren die even kwamen praten, onder het genot van iemand zoals ik.
“Het is niet meer wat het was,” zegt hij zacht, meer tegen zichzelf dan tegen ons. Hij heeft het steeds moeilijker om het hoofd boven water te houden. Supermarkten, heb ik gehoord.
Ik voel een kruimel van medelijden in me groeien. Ik wil iets zeggen, maar ik ben slechts brood. Een brug die niemand meer oversteekt.
Twaalf uur. De dag sleept zich voort. De geur van de lunchsoep uit de keuken naast ons vult de lucht, maar zelfs dat brengt geen leven. Eén klant, een oudere dame met een wandelstok, stapt binnen. Het belletje rinkelt aarzelend, alsof het zelf ook niet zeker is of het nog durft. Ze koopt een halfje volkoren. Niet mij.
Twee uur. Elke minuut voel ik mijn korst zachter worden. De warmte waarmee ik de oven verliet, is verdwenen. De bakker haalt diep adem en begint wat planken leeg te ruimen. “We sluiten vroeger vandaag,” zegt hij, terwijl hij dozen uit de opslag haalt.
Dan komt het moment. Hij pakt me voorzichtig op, bekijkt me met een blik die zowel spijt als verdriet bevat. “Zonde,” zegt hij. “Je had zo mooi kunnen zijn.”
Hoe bedoel je ‘had’. Is het klaar voor mij? Is dit het?
Hij stopt me in een doos, samen met nog wat anderen. De lucht is koel en ruikt naar karton. Ik hoor het belletje voor de laatste keer rinkelen. We rijden door. Ik voel de trilling van de fiets of kar waarop ik lig. Na een tijdje stopt het. Een rinkelloze nieuwe deur, een andere geur. Geen baklucht. Verslagen kijk ik om mij heen. Dit is dus hoe het voelt om verslagen te zijn, om je doel niet gehaald te hebben. Ik voel mijzelf wegzakken. Voordat ik de nieuwe omgeving kan voelen, val ik weg.
Ik word wakker. In een paniek kijk ik om mij heen. Mijn plastic jas is vervangen door een laag van ijzel. De kou bijt even, maar stoort niet. Waar ben ik? Is dit de plek die zo gevreesd werd? Ik luister goed door de muren heen. Ik weet niet wat ik hoor. Ik hoor geluiden die mij onbekend in de oren klinken. Zijn dat… mensen? Praten, lachen, plannen maken. Ik hoor het goed, het zijn mensen!
Plotseling gaan de deuren open. Mijn ogen zijn nog niet gewend aan het licht. Mijn knijpende ogen nemen weinig waar, behalve een grote hand die mij vastpakt en meeneemt. Uit de kou.
En plots begrijp ik het. Ik zal niet gegeten worden door iemand die haastig zijn dag begint. Ik word later ontdooid, in stukjes gesneden, gesmeerd met boter en gedeeld tijdens een warme avond vol gesprekken. Ik glimlach, van binnen, zoals alleen een brood dat kan doen. Want uiteindelijk was dat altijd mijn doel; niet verkocht worden, maar verbinden. En dat zal ik nog steeds doen, in het buurthuis, wachtend op het moment dat ik opnieuw warmte mag brengen.

Recente reacties