De dag dat alles licht werd

Narratieve journalistieke productie Willem Poppes

Bas duwt het gordijn opzij. Een streep ochtendzon glijdt over het tapijt. Hij staat al aangekleed in de slaapkamer. Niet omdat het moet. Niet omdat hij haast heeft. Maar omdat dit een speciale dag is.

Het clubshirt zit strak om zijn buik, de stof dun en rafelig. De ‘G’ van Groningen is allang verdwenen in al die jaren wasmachinebeurtjes. Maar hij draagt het vandaag met trots. Want vandaag is het 3 mei 2025. Precies tien jaar geleden beleefde hij in ditzelfde shirt een van de mooiste dagen uit zijn leven. En niet alleen hij. De hele stad, de hele Oosterparkwijk vierde feest.

We spoelen terug. Naar 3 mei 2015. De dag van de bekerfinale. Bas weet het dan nog niet, maar dit zal een van de mooiste dagen uit zijn leven worden, misschien wel de mooiste, al zal hij dat nooit hardop tegen zijn vrouw durven zeggen.

In de keuken sist de fluitketel. Bas schenkt thee in, maar drinkt nauwelijks. Zijn handen beven licht. Niet van ouderdom, maar van iets dat sterker is: hoop. Verwachting. Angst bijna. Straks rijdt hij, samen met jeugdvriend Cor, vanuit de Oosterparkwijk naar Rotterdam. Alsof het niet anders kon. Alsof het zo moest zijn.

Want juist daar, in die wijk waar ze allebei opgroeiden, ligt de ziel van FC Groningen. Het stadion mag dan al jaren aan de rand van de stad staan – het hart van de club klopt nog altijd in de Oosterpark. Daar begon het. Aan de Oliemuldersweg. Een stadion tussen de huizen. Een club van de mensen, voor de mensen. Voor arbeiders. Voor mensen zoals Bas en Cor.

Ze staan op het parkeerterrein. De zon hangt al hoog aan de hemel, het is korte-broek-weer. Bas draagt zijn favoriete exemplaar: olijfgroen, perfect zittend. Zijn gezicht verraadt zijn leeftijd, maar zijn benen zijn onaangetast. Parttime zwembroekmodel, noemt Cor hem altijd. Bas lacht daar dan om. Vandaag trillen zijn benen.

Hij stapt in. De bus vult zich met stemmen, rook, bier en liederen. De geur van herinneringen, en van verbondenheid. Iedereen in de bus kent elkaar half. Of helemaal. Want de Oosterparkwijk is als een dorp in een stad.

Cor zit naast hem. Kale kop, grote schouders, handen als kolenschoppen. Vriend voor het leven. Vak I, stoel 19 en 20.

De reis is lang. Te lang. Elke kilometer tussen Groningen en Rotterdam lijkt Bas verder bij zichzelf vandaan te trekken. Hij telt de verkeersborden. De kilometers. De tijd. Alsof hij bang is dat hij anders straks niets meer voelt. Of juist te veel.

Er wordt gezongen in de bus. Geproost. Gelachen. Ze praten over het Oosterpark, over sigarettenrook en plasgeur, over vader Koeman en zijn zonen en waarom Twente een nog grotere kutclub is dan Heerenveen. Maar Bas zijn hoofd zit te vol. Hij heeft al die jaren gewacht op een dag als deze. En toch voelt het alsof hij er nog niet klaar voor is.

De Kuip is een zee van kleur. Groen en wit golft over de tribunes. De andere helft: blauw en wit. Maar Bas kijkt niet naar hen. Hij kijkt naar het veld. Naar het gras. Groener dan hij zich ooit herinnert. En toch voelt hij geen zekerheid. Want Bas is Groninger. En Groningers dromen niet te hardop.

De wedstrijd begint. Zijn hand zoekt die van Cor, maar grijpt mis. Ze staan. Ze beven. Ze leven. De wijzers van de klok lijken van stroop te zijn gemaakt. Secondes duren minuten, minuten duren uren en een corner voor de tegenpartij kost een jaar van je leven. Als het rust is, gaat Bas zitten. Bijkomen. 0-0.

Minuut 64. Antonia dribbelt. Bas weet het nog precies, maar tegelijk ook helemaal niet. Want het moment is vervormd in zijn herinnering. De voorzet mislukt. De bal ketst. En dan… Rusnák. Hij schiet. Hij raakt. Het net bolt. De wereld slaat om.

Hij weet nog dat hij op schouders zat. Die van Cor? Die van vreemden? Misschien zelfs van een steward? Het maakt niet uit. Alles werd licht. Alsof De Kuip loskwam van de grond. Alsof Groningen zweefde. Niet alleen de stad. Ook de wijk. De mensen. De herinneringen.

Minuut 75. Wéér Antonia. Wéér Rusnák. 2-0. Cor huilt. Mannen die ruiken naar bier en bitterheid, staan met tranen in hun ogen. En Bas? Bas lacht. Zijn benen trillen weer. “We gaan dit winnen,” zegt hij tegen Cor. En voor het eerst durft hij het te geloven. En ze winnen.

Als de scheidsrechter fluit, barst de vreugde los. De nuchterheid waar Groningen om bekendstaat smelt weg in de zon. Bas ziet hoe vreemden elkaar omhelzen alsof ze familie zijn. Iedereen is even één. Niet links of rechts, oud of jong. Gewoon: FC. Hij ruikt de lucht van overwinning. Van zweet, bier, gras en geschiedenis.

De terugreis is stil. Niet letterlijk. Maar in hem. Alles in Bas is rustig. Zacht. Alsof zijn lichaam eindelijk ruimte heeft gekregen voor iets wat er altijd al zat: trots.

Thuis stapt hij naar binnen. Zijn vrouw kijkt op van de bank. Ze glimlacht. En terwijl hij zijn shirt over zijn hoofd trekt en het op de stoel gooit, zegt hij: “Deze gaat nooit meer in de was.”

Tien jaar later haalt hij datzelfde shirt weer uit de kast. Voor vanavond, al is het ‘maar’ een gewone competitiewedstrijd tegen RKC. Hij kijkt thuis, zoals wel vaker. Een ritje naar het stadion zit er niet zo makkelijk meer in. Ook Bas is inmiddels tien jaar ouder. Maar zelfs vanuit zijn woonkamer hoort hij de buurt leven: jongens die juichen op het balkon, een buurman die een vlag uit het raam hangt.

Hij trekt het shirt aan. Ruikt even aan dat oude mengsel van gras, bier en geschiedenis. Nog steeds niet in de was geweest.

Bas is veranderd. De wijk ook. Maar wat gebleven is, is dit: als FC Groningen speelt, klopt het hart van de Oosterpark. Dan vergeet een van de armste wijken in de stad even haar problemen. Dan is iedereen weer even die jongen op de schouders, weer even in het licht.