Boze blikken, toeters en modder: het leven op een fatbike

Op het fietspad zoemt een bandenzang die net iets dieper klinkt dan die van een gewone fiets. Een zwart frame, brede wielen, een robuust stuur. Een silhouet dat eerder aan een mini-motor doet denken dan aan iets wat thuishoort tussen kinderzitjes en boodschappenkratjes. Een auto vertraagt even, de bestuurder fronst, zijn hand al half op de toeter. Dan trapt het meisje op de fatbike een tandje bij. De wind grijpt haar jas en wappert het loshangende koord van haar capuchon omhoog.
Het is een dinsdagmiddag. Indy* komt van school en wil nog even langs de supermarkt. De weg is nat, maar ze kent hem goed. Als ze een scherpe bocht neemt, grijpt ze vol in de rem… er gebeurt niks. Helemaal niks. Haar hart zit in haar keel. Ze stuurt net op tijd de berm in en valt met een klap in het gras. Ze is in shock. Niet van de val, maar van het besef dat ze met een beetje pech tegen een auto had kunnen knallen.
“Gaat het?” een diepe mannenstem vormt zich naast de net zestienjarige Indy. Een mannenhand vlak voor haar gezicht. “Ja het gaat”, Indy pakt de hand, de man trekt haar overeind. “Je ging wel erg hard hè? Wat gebeurde er?”, zegt de mannenstem. “De remmen werkte niet. Mijn fatbike is opgevoerd.” De man schudt zijn hoofd. “Niet verstandig meisje.”
De volgende dag laat Indy de fiets terugzetten naar fabrieksinstellingen. Geen extra snelheid meer voor haar, toch is ze nog steeds sneller dan een gewone fiets. Ze komt nu op plekken waar ze eerst nooit heen fietste. Haar wereld wordt groter. “Ga op een gewone fiets rijden, aso!”, klinkt er vanuit de auto naast Indy. Ze schrikt en kijkt op. De auto is al weggesjeest. En dat terwijl ze zich gewoon aan de regels houdt.
Binnen enkele minuten is Indy in het park aangekomen. De bomen staan stil, als versteend onder de grijze lucht. Een vochtige kou hangt in de lucht en prikt langs haar wangen. Ze trapt rustig, laat het geluid van de buitenwereld achter zich. Geen auto’s, geen toeters. Alleen het zachte gezoem van haar banden op het pad. Dan ziet ze een smal zijpaadje, nauwelijks zichtbaar tussen het hoge gras. Ze hoeft niet lang na te denken. Met een korte beweging stuurt ze haar brede stuur naar links. Het grind onder haar banden kraakt luid, alsof het protesteert. Het geluid kruipt haar oren in, scherp en droog.
Het pad slingert tussen struiken en kromgegroeide bomen. De zon laat zich niet zien, maar het licht is zacht. Onder haar verandert de ondergrond langzaam. Eerst is het nog stevig zand, maar dan wordt het zachter. Sponziger. Modder.
Ze voelt het net te laat. De voorband glijdt weg. In een reflex trekt ze aan het stuur, maar de achterkant volgt meteen. De hele fiets schuift onder haar vandaan. Ze probeert zich nog recht te houden, maar haar evenwicht is al verdwenen. Met een plof landt ze in de modder. Haar jas zuigt zich vol met koude drab. Haar knie schiet onder haar lichaam, haar handen verdwijnen in het natte slijk.
Even blijft ze liggen. De kou trekt meteen door haar kleren heen. Haar vingers tintelen. Ze probeert overeind te komen, maar haar hand glijdt weg. De modder zuigt haar terug, vasthoudend als natte klei.
Ze bijt op haar tanden. Zet zich nog eens schrap en duwt zichzelf omhoog. Haar jas plakt aan haar armen, haar capuchon hangt zwaar naar achter. De modder druipt langzaam van haar gezicht. Dan probeert ze haar fiets op te tillen. Het frame is glad en zwaar, glijdt telkens weer terug. Met moeite trekt ze het omhoog. Klodders modder vallen van de trappers, spatten op haar schoenen.
Ze staat eindelijk recht, druipend, trillend. Haar jas, haar haar, haar sokken, alles is doorweekt. Een koude sliert modder glijdt van haar hals naar beneden. Ze kijkt naar haar fiets, naar het pad, naar haar modderige handen.
Ze ademt diep in. De lucht ruikt naar nat blad en herfstgrond. Langzaam ontspant haar gezicht. Geen woede, geen frustratie. Ze moet er zelfs een beetje om lachen. Ze duwt haar fiets langzaam verder het pad af, haar voeten zuigend uit de modder bij elke stap. De wielen draaien moeizaam, het achterspatbord sleept een plakkaat bruin water met zich mee. Haar adem vormt wolkjes in de koele lucht, haar wangen gloeien van de inspanning. Dan, ergens tussen de takken door, ziet ze de open plek. Een smalle strook gras, droger, steviger. Ze zet zich schrap, geeft een korte duw aan het stuur en springt met één been over het zadel. De banden haperen even, zoeken grip. Ze fietst weer. Langzaam eerst, voorzichtig. Modder klotst van haar trappers, natte spetters vliegen op langs haar benen. Maar ze beweegt. Vooruit. Een windvlaag ritselt door het riet aan de waterkant. De wereld maakt geluiden alsof er niets is gebeurd. Alsof zij daar niet lag, half verzonken in de grond. Alsof alles gewoon doorgaat en zij ook.
Recente reacties