Waar verhalen binnenvallen

De ochtend komt niet met geluid, maar met licht. Dun, blauwgrijs en rustig. De morgen rolt over het plein, klimt over mijn randen, glipt tussen mijn kozijnen. Ik vang het en houd het even vast, alsof ik het wil bewaren. Het is een voorbereiding op wat er gaat komen. Het licht verspreidt zich langzaam, vleit zich neer op mijn muren, streelt mijn oppervlakken, vult de lege ruimte met iets onzichtbaars maar voelbaars. De stilte is diep, een ademhaling die nog niet uitgestoten is.
Hij komt zoals altijd. Frans. Stil, methodisch. Alsof de wereld pas begint als hij de deur opent. Zijn aanwezigheid verandert mijn ruimte. Hij loopt langzaam, maar met doel. Zijn schoenen kraken zacht op mijn vloer, een geluid dat ik intussen herken als geruststelling. De vertrouwde klank dringt door tot in mijn vezels. Hij zet koffie. Twee kannen. Eén voor nu, één voor de zekerheid. Voor je het weet slokt de drukte het op. De stoelen staan al goed, maar hij raakt ze even aan. Niet omdat het moet, maar omdat het hoort. Als een stille begroeting aan de dag, aan mij. Hij herkent mijn stilte en vult die niet met woorden, maar met rituelen. De manier waarop hij de koffiefilter plaatst, het pruttelen van het water, het geuren van versgemalen bonen. Het is alsof hij me opwarmt, aandacht geeft zonder iets te zeggen.
Dan voel ik het. Een verandering in de lucht. Onrust. Spanning. Alsof een storm op komst is, hoewel de buitenlucht nog kalm blijft. Mijn adem stokt, al ben ik niet meer dan ruimte en materiaal. Ik neem haar binnen voor me, deze nieuwe aanwezigheid. Zij komt binnen. Niet als bezoeker. Niet als iemand die thuishoort. Maar als een windvlaag, een barst in mijn glas. Haar beweging is schokkerig. Ze duwt de deur open met een klap die nagalmt tot in mijn achterwand, een echo die ik nog lang zal bewaren. Ze neemt de kou mee naar binnen en nog iets. Iets wat zwaarder is dan jas of tas. Iets dat ik niet kan zien, maar wel voel. Een gewicht op haar schouders dat de ruimte meteen kleurt. Ik voel haar twijfel. Ze kijkt om zich heen, kiest een stoel niet te dichtbij, niet te ver. Ze wil gezien worden, maar niet aangeraakt. Als een bloem die bloeit maar niet wil plukken. Ik laat haar toe. Ik sluit haar in. Mijn ramen beslaan iets, alsof ik met haar mee adem, haar emoties absorbeer en weer uitadem.
Frans draait zich langzaam om. Geen vragen. Alleen een knikje. Alsof hij haar al kent. Misschien is dat zo. Misschien herkent hij haar verhaal al, zonder dat ze het hoeft te vertellen. Wellicht herken ik haar ook wel. Haar soort komt vaker hier: mensen met een storm in hun borstkas, op zoek naar iets wat niet klinkt als oordeel. Niet als medelijden, maar als begrip. Ze zwijgt. Draait een plastic lepeltje in haar vingers. Het krast zacht op de tafel, een ritme dat haast pijn doet. Ik hoor haar adem, schurend, oppervlakkig. Alsof ze de lucht niet goed binnenkrijgt. “Hij zegt dat ik hysterisch ben,” zegt ze. Haar stem snijdt door de stilte die ik vasthield, scherp en kwetsbaar tegelijk. Alsof ze die woorden opnieuw moet uitspreken om te begrijpen dat ze waar zijn.
Frans zegt niets. Maar ik voel hoe zijn houding verandert. Zijn schouders spannen zich aan, maar zijn blik blijft zacht. Hij schenkt koffie in, één klontje suiker. Schuift het kopje langzaam naar haar toe. Mijn tafel trilt nauwelijks, toch voel ik het als een kleine aardbeving in mijn kern. Een gebaar van erkenning, een stille belofte dat ze niet alleen is. “Ik had een droom vannacht,” vervolgt ze. “Ik zat opgesloten in een kamer zonder deuren. En buiten riep iedereen dat ik zelf de sleutel had. Snap je hoe wreed dat is?” Haar stem is dun, gekanteld. Woede en verdriet wisselen elkaar af, een breuklijn die ik voel in elke hoek van mijn ruimte.Ze kijkt naar haar handen. Ze zijn bleker dan haar gezicht, trillen licht. In mijn ramen weerkaatst haar gezicht: eerst strak, dan zacht, dan verloren. Ik bewaar die spiegeling. Ik verzamel ze allemaal, als kostbare fragmenten van haar ziel. Frans leunt iets naar voren. Zijn handen stil op tafel, alsof ze zichzelf kalmeren. Hij spreekt niet. Maar ik hoor hem wel. Zijn adem vertraagt. Zijn blik is een rustpunt, een anker in de storm. Mijn muren nemen zijn stilte over. Er heerst een omhullende, warme stilte die ruimte maakt voor haar woorden. Ze blijft praten. Haar zinnen botsen eerst, dan vloeien ze samen. Ze vertelt over vroeger, over onzichtbaarheid, over het steeds meer terugtrekken. Over het niet gezien worden als ze zwijgt, en de zinloosheid van schreeuwen. Ze spreekt van vermoeidheid, van het breken en het doorgaan, van hoop die moeizaam wordt vastgehouden. “Ik ben niet gek, toch?” vraagt ze. Haar stem trilt nu, breekbaar als glas dat op het punt staat te vallen. Ik voel iets verschuiven. In haar. In hem. In mij. Alsof een raam op een kier wordt gezet, waar voor het eerst in lange tijd frisse lucht naar binnen stroomt. Frans knikt. Een klein gebaar, maar ik voel het in elke vezel van mijn tafel, mijn muren, mijn lucht. Het is meer dan bevestiging. Het is begrip. Een woordloos woord. De jas gaat uit. Ze zucht diep. Ik vang haar adem, warm en zwaar, en mijn ramen beslaan opnieuw. Er hangt nu iets van zachtheid in de ruimte, alsof ze voorzichtig haar pijn neerlegt, moment voor moment.
Ze blijft lang. Zonder te eten. Alleen een koekje. Haar bewegingen zijn klein, bijna onzichtbaar. Maar ik voel hoe haar lichaam langzaam ontspant, stukje bij beetje. Ik draag haar spanningen, even. Laat ze rondwaren tussen plafond en vloer, tot ze stilvallen, tot ze opgelost lijken in het licht. “Ik wist niet dat het zo stil kon zijn,” zegt ze als ze opstaat. “En dat dat goed kon voelen.” Haar stem is nu zachter, warmer. Frans glimlacht vaag. Hij pakt haar kopje op, veegt de koffievlek weg met een doekje. Niet gehaast. Niet gedachteloos. Maar als ritueel. Alsof hij haar verhaal niet opruimt, maar eert. Elke beweging draagt respect, een stille erkenning van haar moed.
De deur sluit. Haar geur blijft nog even hangen, een mengeling van kou, hoop en iets onuitsprekelijks. Haar stem echoot zacht in mijn glas, alsof ze haar verhaal achterlaat voor wie nog komt. Frans blijft zitten. Zijn handen om zijn mok. Lauwe koffie. Hij kijkt naar buiten. Ik voel zijn ademhaling. Langzaam. Wachtend. Hij wacht op het volgende verhaal. Het volgende mens. Het volgende stuk stilte dat gevuld mag worden. Ik wacht met hem. Tot het volgende verhaal zich aandient.
Recente reacties