Schrikdraad

Een experimenteel verhaal over wolvenrasters, door de ogen van een wolf.

De geur van schaap is lastig te omschrijven. Het is denk ik een combinatie van muffe wol, oude hooi, en een vleugje onwetendheid. Zodra die geur je neus binnendringt weet je het eigenlijk al: zometeen komt daar nog een tweede, veel rijkere geur achteraan. Een lucht die blijft hangen en vervolgens overal aan vast plakt, tot je hem er nooit meer af kunt wassen: zachte statische huid, grassige adem, en: bloed. Een geur die niemand opvalt, maar aan mij blijft hij kleven. Het bloed wordt mijn missie.

De wind van de zachte voorjaarsavonden maakt mijn werk gemakkelijk: geur volgen, hard lopen, soms ver ook, over kuiltjes, door moerassen, door eindeloos uitgestrekte weilanden met monocultuur. Bij elk stapje in de richting word ik sterker. Mijn pupillen worden groter, speekselklieren zwellen op en produceren kwijl dat langs mijn twee hoektanden naar beneden druipt, met gespitste oren hoor ik alles. Tegen de tijd dat de geur in zicht is, sta ik al uit: dan neemt mijn lichaam het verder over.

Eigenlijk is het veel te makkelijk. Als ik die beesten in zicht heb is er niets meer dat me kan tegenhouden. Soms proberen ze het nog: dan staat er een rottend hout hekje, scheve palen, VERBODEN TOEGANG VOOR ONBEVOEGDEN. Ammehoela, hier spring ik zo overheen. Met de souplesse van een ballerina zweef ik dan door de lucht en kom ik in het natte gras weer neer. Vanaf dat moment kijk ik niet eens meer achterom, dan kan het feest beginnen.

Een week later is anders. Ik ben aan het draven onder dezelfde hemel als ik in de verte het zachte geblaat al hoor. Ik weet dat ik dichtbij ben, maar de route uitstippelen is ook een vak an sich. Mijn tempo is hoog, ik heb immers honger. Geruisloos trippel ik over de zachte bosgrond. Ik spring een sloot over, en kom eindelijk uit op een open plek. Het ge-behh is nu hoorbaar, in de verte staan vier witte stipjes achteloos te kauwen.

Maar dan – plots – draden. Met één voorpoot boven de grond blijf ik staan, mijn gele argusogen volgen het raster dat zich aan beide kanten van het weiland voor me uitstrekt. Weer geblaat, zo dichtbij, ik lik mijn lippen af. Alleen dit obstakel nog, dit moet toch te doen zijn? Oké. Goed kijken. Vijf draden. Op gelijke afstand van elkaar, de onderste hangt vlak boven de grond.

Met mijn nagels graaf ik een kuiltje in de mulle aarde, maar ik kom niet diep genoeg: het draad hangt te laag. Dan maar springen. Ik heb het al zo vaak gedaan: over omgevallen bomen, zelfs over een torenhoog hek op de veluwe. Mooie sprong was dat. Ik ontbloot automatisch mijn tanden. Niet afgeleid raken nu. Focus. Goed afzetten.

Nog voodat mijn poten goed en wel van de grond zijn, schiet ik een paar centimeter te ver naar voren. Mijn koude snuit stoot tegen de derde stroomdraad. KRATCH. Een prikkende pijnscheut schiet via mijn neus naar mijn schedel. Al mijn spieren trekken samen. In een reflex beweeg ik mijn kop naar achteren en val als een schorpioen achterover in het gras. Dit is geen gewoon hek, deze is anders, krachtiger. Verdomme, ze hebben weer wat nieuws bedacht. De stipjes laat ik voor nu wat het is, maar ik zal terugkomen.

De keer daarop voelt anders. Mijn instinct is minder sterk. De geur van vers geschoren schapenvacht dringt mijn neus nog altijd binnen, maar vermengt zich in mijn hersenen meteen met angst en vraagtekens. Eerst speur ik elke vierkante centimeter van het schrikdraad af, het lijkt zich eindeloos uit te strekken. Het loopt door bospartijen en zelfs langs de grote sloot aan de andere kant van het weiland. Ik kom er met geen mogelijkheid doorheen.

En springen doe ik al helemaal niet meer. Iedere keer als ik met mijn achterpoten in het zand pers om mezelf te kunnen lanceren hou ik mijzelf op het allerlaatste moment tegen. De pijnscheut schiet weer door mijn hele lichaam en ik begin spontaan te sidderen. Ik wil het vergeten. Maar mijn lijf herinnert zich alles. Nog één stap, en ik voel opnieuw die stroom door mijn kop branden. Nee. Niet nu. Ik heb honger, maar dood hoef ik ook niet. Ergens in de verte scheurt een range rover weg. Even hoor ik niks, maar dan: geblaat. Ik moet weer op jacht. Maar sinds het draad weet ik wel: niet elke geur is een uitnodiging.