Baalder, thuis na al die jaren

Zodra Bunny de wijk weer inrijdt, voelt ze het. Het is niet te omschrijven, maar het zit in haar borst, als een warme gloed die omhoog kruipt. De auto rolt langzaam over de 50 jaar geleden gelegde straatstenen. Links en rechts bomen die nog niet zijn uitgewaaierd. Mooi aangeplante heggen. Alles ziet er oud, maar goed uit, deze plek is goed opgedroogd. Voor haar voelt het alsof de grond haar herkent.
Vijftig jaar geleden was hier niets. Alleen zand, modder en het krakende geluid van grind onder autobanden. In 1977 stonden er een paar huizen, als moedige pioniers op een kale vlakte. Geen lantaarns, geen stoepen, geen schaduw. Alleen een belofte. En Bunny was erbij toen die belofte werd uitgesproken en langzaam werd waargemaakt.
Ze herinnert zich het prille begin, het opengooien van ramen terwijl cementgeur nog in de lucht hing, het geluid van kinderstemmen die weerkaatsten tegen kale muren. Baalder was ‘de wijk van de import’. Mensen uit Oldenzaal, Amsterdam, het westen, allemaal vreemden, die iets zochten. Een nieuwe start. Iets eigens.
In het begin werd daar schamper over gedaan. In de stad ving ze ooit op: “Als het maar niet in Baalder is…” Er klonk minachting in de stem, alsof het een ander soort mensen waren, die daar naartoe trokken. Maar het was juist die mengelmoes die de wijk tot leven bracht. Mensen brachten gewoonten mee uit alle hoeken van het land: een carnavalsoptocht waar niemand op had gerekend, knutselmiddagen in geïmproviseerde schuurtjes, en burenavonden waar stoelen en stamppot gedeeld werden alsof ze elkaar al jaren kenden.
De saamhorigheid groeide tussen het stof en de bakstenen. Achtertuinen zonder schuttingen veranderden in tennisvelden; ballen vlogen vrolijk over heggen, gelach vulde de zomeravonden. Moeders dronken koffie nadat de kinderen naar school waren vertrokken, hun handen vol wol, papier en lijm. Samen knapten ze een oude boerderij op, met ruwe handen en zachte woorden. Bunny hoorde erbij. Altijd. Het ‘wij’ was sterker dan het ‘ik’.
In 1989 stapte ze in de thuiszorg. Elke voordeur vertelde een ander verhaal. Ze waste, kleedde, hielp – maar vooral: ze was er. De eenzaamheid in sommige huizen sneed dieper dan de kou in de winter. Ze luisterde. En dat, wist ze, was soms belangrijker dan alles wat ze deed.
Toch vertrok ze. In 1998, na 21 jaar. Niet omdat ze het wilde, maar omdat een droom wenkte: een vrijstaand huis met een kleine tuin, geschikt voor haar zwakke rug. Ze had alles doordacht: een slaapkamer op de begane grond, een garage als mogelijke opvangplek voor later. Alles leek goed. Voor even.
Tot het misging. Een scheiding sneed haar leven doormidden, als een mes door papier. Ze verhuisde naar Heemse. Vond liefde opnieuw. Maar het lot draaide haar nogmaals de rug toe. Een herseninfarct zette haar man vast in zijn eigen lichaam. De trap werd een vijand. Dus verhuisden ze nog eens, dit keer naar een flat in het centrum. Alles gelijkvloers, alles handig. Alles… leeg.
De stilte in de gangen was bedrukkend – tot die ineens werd doorbroken door geschreeuw in de nacht. “Waar zijn de sleutels?!” Het galmde na in haar hoofd, bleef daar hangen als een echo van onveiligheid. En dan die ene buurman, zijn koude blikken, zijn opzettelijke duwen. Een conflict dat haar bloeddruk opjoeg, haar hart deed hameren in haar borstkas. Ze wist: dit is niet leven. Dit is overleven. “Je ziet beren op de weg,” zei haar broer eens. “Maar je kent ook veel jagers.” De woorden bleven hangen. Misschien, dacht ze, is het tijd om de weg terug te vinden.
In 2022 schreef ze zich opnieuw in bij de woningbouw. En bijna als vanzelf, alsof Baalder haar riep, kreeg ze bij haar eerste poging een woning toegewezen. Zeventig anderen hadden gereageerd, maar zij stond bovenaan. Haar hart sloeg over. Tranen prikten achter haar ogen. Ze mocht terug.
Nu kijkt ze uit op het groen. De bomen wiegen zacht in de wind, de lucht ruikt naar gras en herinnering. De tandarts is om de hoek. De fysio kent haar bij naam. De buurt groet haar als vanzelfsprekend. ‘s Avonds laat durft ze de hond weer uit te laten – zoals vroeger, zonder angst. Zonder gefluit of achterdocht.
Elke week bezoekt ze sportzaal De Kamp. De geur van koffie, het klik-klak van rollators, de fluisterende stemmen en vrolijke begroetingen: het is haar anker, haar ritme. Hier hoort ze weer ergens bij. Hier is ze geen zieke vrouw, geen hulpbehoevende. Hier is ze Bunny.
“Ik ben mijn hele leven vrijwilliger geweest,” zegt ze vaak – maar niet omdat ze zich wil profileren. Gewoon, omdat het waar is. Nu doet haar lichaam niet meer mee. Behalve haar linkerpink, grapt ze. Maar haar stem, haar blik, haar aanstekelijke lach, die doen nog volop mee.
Mensen denken soms dat zij hier de leiding heeft. Ze lacht dan, neemt een slok koffie. “Ik ben gewoon overal tussenin.” En misschien is dat wel precies waar ze hoort. Niet erboven, niet ernaast, maar ertussenin. Zoals altijd.
Bunny heeft vele huizen gekend. Maar slechts één thuis. En nu ze terug is, weet ze het zeker. Baalder is niet alleen waar het begon. Het is waar alles weer op zijn plek valt.
Recente reacties